De Roggekorrel

Een novelle van

Leo Tolstoj

Op een keer vonden kinderen in een regengeul een dingetje ter grootte van de kippenei dat een baantje in het midden had en dat op een graantje geleek. Iemand op doorreis zag het dingetje bij de kinderen, kocht het voor een vijftal kopeken, bracht het naar de stad en verkocht het aan de tsaar als een rariteit.

De tsaar ontbood wijze mannen bij zich, droeg hun op uit te zoeken wat voor een ding het wel was: een ei of een graantje. De wijzen piekerden en piekerden, maar ze konden het antwoord er niet op geven. Het dingetje lag op de vensterbank; er kwam een kip binnenvliegen, en die begon erin te pikken en pikte er een gat in; toen zag iedereen dat het een graankorrel was. De wijzen kwamen bij de tsaar en zeiden hem: "het is een roggekorrel".

De tsaar stond ervan te kijken. Hij droeg de wijzen op uit te zoeken, waar en wanneer deze korrel werd gekweekt. De wijzen piekerden en piekerden, ze zochten het na in boeken: maar ze vonden niets. Ze kwamen bij de tsaar, en ze zeiden: "we kunnen er geen antwoord op geven. In onze boeken staat er niet over geschreven; we moeten aan de boeren vragen, of iemand van de ouderen wellicht niet gehoord heeft wanneer en waar men dergelijke korrels zaaide".

De tsaar zond boden uit met de opdracht een oude grijsaard, en boer, bij hem te brengen. Men vond de oude grijsaard en bracht hem bij de tsaar. De grijsaard kwam en stapte vaal van kleur, tandeloos, steunend op twee stokken binnen.

De tsaar liet hem de korrel zien, maar de grijsaard kon hem niet goed meer zien; ternauwernood slaagde hij erin, half met de ogen, half door het met de handden te betasten, vast te stellen wat het was.

De tsaar begon hem vragen te stellen: "weet je ook, opaatje, waar dergelijke korrels vroeger kiemden? Heb je ook nog zelf dergelijk graan op je akker gezaaid, of heb je bij jouw leven dergelijke korrels ooit ergens gekocht?"

De grijsaard was doof, met de grootste moeite kon hij het verstaan, met de grootste moeite begreep hij het. Hij begon antwoord te geven: "Nee, zegt hij, dergelijk graan heb ik op mijn akker nooit van mijn leven gezaaid, en heb ik nooit van mijn leven geoogst, en nooit van mijn leven gekocht. Wanneer wij graan kochten, waren het altijd van de minne korreltjes. Maar, zegt hij, u moet het maar eens aan mijn vader vragen: misschien heeft hij wel gehoord waar dergelijke korrels groeiden."

De tsaar zond boden uit om de vader van de grijsaard te halen, gaf hun opdracht hem bij zich te brengen. Men vond ook de vader van de grijsaard en bracht hem bij de tsaar. De oude grijsaard kwam, steunend op één stok. De tsaar ging ertoe over hem de korrel te tonen. De grijsaard kon nog goed zien met zijn ogen, hij kon het goed onderscheiden. De tsaar begon hem vragen te stellen: "weet je ook, ouwe baas, waar vroeger dergelijke korrels groeiden? Heb je ook nog zelf dergelijk graan op je akker gezaaid, of heb je bij jouw leven dergelijke korrels ooit ergens gekocht?"

Ofschoon de grijsaard wat hardhorend was, kon hij het toch beter verstaan dan zijn zoon. "Nee, zegt hij, op mijn akker heb ik dergelijk graan nog nooit van mijn leven gezaaid en nog nooit van mijn leven geoogst. En gekocht heb ik het noot van mijn leven, omdat in mijn tijd het geld nog niet in zwang was. Iedereen leefde van zijn eigen koren, en zo nodig deelden ze onder elkander. Ik weet niet waar dergelijke korrels vroeger groeiden. Al was ons koren ook flinker dan dat van tegenwoordig en bracht het meer schepels op, maar zulke koren heb ik van mijn leven niet gezien. Ik heb mijn vader wel eens horen zeggen, dat het graan in zijn tijd beter kiemde tegenover het onze, en dat het meer schepels opbracht en flink was. U moet het hem eens vragen."

De tsaar zond boden uit om de vader van de grijsaard te halen. Men vond ook de grootvader en bracht hem bij de tsaar. De grijsaard stapte zonder stokken bij de tsaar binnen.; hij stapte zonder moeite binnen; zijn ogen zijn helder, hij hoort nog goed en spreekt duidelijk. De tsaar liet de korrel aan de grootvader zien. De grootvader bekeek haar, draaide haar wat rond.

- In tijden , zegt hij, heb ik ons aloude fijne graan niet meer gezien. De grootvader beet een

 

stukje

van de korrels af en 

kauwde op het griesje. Dit is het precies, zegt hij.

_ Zeg mij eens opaatje, waar en wanneer dergelijk koren kiemde? Heb je ook ooit op je akker dergelijk graan gezaaid, of heb je ooit in jouw tijd ergens onder de mensen dergelijk graan gekocht?

En de grijsaard zei:

Dergelijk graan kiemde in mijn tijd overal. Met dit graan , zegt hij, heb ik in mijn tijd mijzelf en de anderen gevoed. Dit is het koren dat ik zaaide, dit is het wat ik oogstte, dit is het koren dat ik dorste.

En de tsaar vroeg:

Zeg mij eens, opaatje, heb je ook ooit dergelijk graan ergens gekocht, of het zelf op je akker gezaaid?

De oude man gniffelde.

In mijn tijd, zegt hij, zou niemand een dergelijke zonde in zijn hoofd halen, dat hij graan zou verkopen of kopen, en wisten de mensen zelf niet van het bestaan van geld; ieder had ruimschoots zijn eigen graan.

En de tsaar vroeg:

Zeg mij dan toch eens, opaatje, waar zaaide je dergelijk koren en waar lag je akker?

En de grootvader zei:

Mijn akker was Gods goede aarde en waar ik het land omploegde, daar was mijn akker. De aarde was vrij. De mensen noemden de grond niet de hunne. Alleen hun eigen arbeid noemden zij de hunne.

Vertel mij, zegt de tsaar , nog twee dingen. Het ene is: hoe komt het dat dergelijk koren vroeger wel kiemde en nu niet meer? En het tweede: hoe komt het dat je kleinzoon op twee stokken kwam , je zoon op een stok hier is gekomen, terwijl jij me daar met het grootste gemak liep; dat je heldere ogen hebt en stevige tanden, dat je taal nog helder en bevallig is? Zeg mij eens , opaatje, hoe zijn die twee dingen zo gekomen?

En de grijsaard zei:

Die twee dingen zijn zo gekomen, doordat de mensen niet langer van hun eigen arbeid leven en met schele ogen naar die van anderen zijn gaan kijken. In de oude tijd leefden de mensen anders: in de oude tijd leefden ze naar Gods wet; ze beheerden hun eigen werk, probeerden geen munt te slaan uit dat van een ander.

                                      

Leo Tolstoi